Gewone wilde kat

De gewone wilde kat (Felis silvestris) heeft drie ondersoorten: de Europese wilde kat (f.s. silvestris), de Afrikaanse wilde kat (f.s. lybica) en de Afrikaanse wilde kat (f.s. ornata). Onze huiskat (f.s. catus) stamt van de Afrikaanse wilde kat af.

De Europese wilde kat leeft voornamelijk op het Europese vasteland en maar weinig op de Britse Eilanden (de wilde kat komt wel voor in Schotland, daar wordt hij beschermd). In 2007 is deze wilde kat voor het eerst in jaren weer in Nederland gezien, in Zuid-Limburg. De Afrikaanse wilde kat leeft in heel Afrika, behalve in het midden. De Aziatische wilde kat komt voor vanaf Oost-Turkije tot West-China en van Zuid-Rusland tot Noord-India. Het leefgebied van de gewone wilde kat varieert van berggebieden tot waterrijke gedeeltes. Alleen in het Afrikaanse regenwoud komt de gewone wilde kat niet voor.

Het lichaam van de gewone wilde kat is ongeveer hetzelfde als het lichaam van onze huiskat. Ze kunnen zo’n 3 tot 5 kilo wegen. Net als bij de huiskat zijn ook de vrouwtjes wilde kat lichter dan de mannetjes. De meeste gewone wilde katten zijn grijs-bruin met een duidelijk patroon van strepen op hun gehele lichaam. Dat patroon lijkt het meeste op het tabby-patroon van onze raskatten. Door dit patroon zijn ze moeilijker te zien in hun omgeving.

De gewone wilde kat leeft gemiddeld 15 jaar, veel kittens overlijden nog in hun eerste levensjaar. De gewone wilde kat is in de schemering en ’s nachts actief en gaat dan op jacht naar kleine prooidieren: muizen, ratten, konijnen en vogels. Maar ook kikkers, hagedissen, sprinkhanen, kevers en spinnen gaan er zeker in!

Een vrouwelijke gewone wilde kat is 56-63 dagen drachtig, waarbij ze 1 tot 5 kittens draagt. Met 12 weken oud gaan de jonge katten jagen en vanaf 5 maanden kunnen ze zelfstandig overleven. Met 11 maanden zijn ze volwassen.

De natuurlijk vijanden van de gewone wilde kat zijn vossen, wolven, andere katten en grote roofvogels zoals haviken en uilen.